Achtergrond

Voor veel beleid- en onderzoekstudies op het gebied van waterbeheer en waterbeleid is het van belang om maaiveldhoogten te weten. Met de komst van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is een enorme stap voorwaarts genomen om deze gegevens met een hoge nauwkeurigheid te verkrijgen.

De belangrijkste toepassing van het AHN bij waterschappen is inzicht krijgen in de maaiveldhoogten binnen een peilvak om de actuele drooglegging (d.w.z. het verschil tussen maaiveld en streefpeil) te toetsen aan de droogleggingsnorm. Hierbij is niet zozeer de gemiddelde maaiveldhoogte belangrijk, maar moet worden bepaald wat de minimale maaiveldhoogte is. De minimale maaiveldhoogte is echter vaak een diepe waterloop, waardoor het laagste punt van een peilvak niet direct als criterium kan worden gebruikt. Als alternatief wordt daarom vaak het het 2% criterium gebruikt. Het is echter niet duidelijk of deze 2% juist is of dat een lager of hoger criterium gebruikt moet worden. Bovendien geeft het criterium in de meer hellende peilvakken onjuiste resultaten. Ook zal in peilvakken met weinig open water het percentage kleiner moeten worden genomen (b.v. 1%) en in peilvakken met veel open water misschien wel 5%.

Doelstelling

Gezien bovenstaande problemen lijkt het voor de hand te liggen om de sloten, tochten en vaarten uit te filteren om zodoende een gecorrigeerd AHN te verkrijgen waaruit wel op correcte wijze de minimale maaiveldhoogte kan worden verkregen.

Methodologie

Het open water wordt uit het AHN gefilterd met behulp van een combinatie van de legger waterlopen, de GBKN (Grote Basiskaart van Nederland) en de Top10 dataset.

origineel

origineel

2% criterium

2% criterium

open water gefilterd

open water gefilterd

Figuur 1. Het AHN voor de twee voorbeeld peilvakken
Bovenaan het originele AHN, midden het AHN waarbij de 2% laagste waarden zijn weergegeven in zwart en onderaan waarbij het AHN is gecorrigeerd door al het open water uit te filteren.

In het voorbeeld peilvak (rechts) is duidelijk dat bij het toepassen van de 2% criterium correctie niet zozeer het open water wordt uitgefilterd, maar de lagere gedeelten in het noordwesten. Bovendien wordt lang niet al het open water uitgefilterd. De nieuwe methode filtert wel de waterlopen weg.

Resultaten en conclusies

Voor alle peilvakken is de minimale maaiveldhoogte geplot volgens de twee methoden: de 2% criterium filter methode en de methode waar het oppervlaktewater wordt uitgefilterd. Uit Figuur 2 blijkt dat er voor sommige peilvakken niet veel verschil is, maar dat er voor een aantal een onjuiste maaiveldhoogte komt als de 2% criterium methode wordt toegepast. Van de totaal 214 peilvakken zijn er volgens de 2% criterium correctie methode 48 waar de minimale maaiveldhoogte in het peilvak 10 cm of meer te laag wordt gedefinieerd, doordat de minimale maaiveldhoogte is gekozen in een waterloop (Figuur 2 boven de 1:1 lijn).

Er zijn echter ook 75 peilvakken waar het omgekeerde het geval is en waar met de 2% criterium methode lagere gebieden zijn uitgefilterd die bij het maaiveld horen. Dit zijn de peilvakken waar weinig oppervlaktewater is, of peilvakken in de hellende gebieden. Deze punten zijn weergegeven als de punten onder de 1:1 lijn in Figuur 2.

Figuur 2. Laagste maaiveldhoogte per peilvak volgens de twee methoden van uitfilteren

Uit de analyses volgt duidelijk dat het overnemen van de minimale hoogte uit het AHN zonder correcties om de minimale maaiveldhoogten per peilvak te krijgen tot onjuiste informatie leidt. Het alternatief om met de 2% criterium methode de 2% laagste gebieden uit te filteren geeft betere resultaten en geeft voor sommige peilgebieden correcte resultaten, maar voor andere peilvakken onjuiste hoogten.

Het uitfilteren van oppervlaktewater is een goed alternatief. Het gecorrigeerde AHN is vooral bedoeld om minimale maaiveldhoogten te bepalen; andere onregelmatigheden die vooral invloed hebben op maximale hoogten (huizen, vegetatie) zijn buiten beschouwing gelaten.

Meer informatie kunt u verkrijgen bij de projectleider van dit project.